De aanbruggen hadden enkelwandige hoofdliggers, hart op hart
9,8 m met een hoogte van ruim 3,5 m. Zij werden uitgevoerd als
doorgaand over de vier openingen met overspanningen van 42,6 m.
Met de onderbouw werd begonnen in de zomer van 1933. Op 26
mei 1936 werd de brug voor het verkeer opengesteld.
Met de onderbouw werd begonnen in de zomer van 1933. Op 26
mei 1936 werd de brug voor het verkeer opengesteld.
De aannemer van de middenbrug was de Koninklijke Maatschappij
De Schelde te Vlissingen, de aanbruggen werden vervaardigd door
de Nederlandsche Dok Maatschappij te Amsterdam.
Bij de montage van de boogbrug moest voor de scheepvaart een
opening van 60 m worden vrijgehouden. Deze werd overbrugd met de
twee montagebruggen met een lengte van 68 m, die eigendom waren
van de Rijkswaterstaat en ook al bij de overbrugging te Arnhem
waren gebruikt. Deze bruggen steunden op houten hulpjukken. De
resterende openingen werden overspannen met tralieliggers die
afkomstig waren van de inmiddels afgebroken spoorbrug over de
Ijssel bij Zwolle. Op deze ondersteuningen werden eerst de
trekbanden en de vloerconstructie gemonteerd. Hierop werden de
hangers geplaatst, daarop werden de boogstukken aangebracht.
Omdat de hangers bij de montage op druk werden belast werden zij
tijdelijk tegen uitknikken verstijfd.
In de Tweede Wereldoorlog vonden door oorlogshandelingen
vernielingen plaats. Na de oorlog deed eerst tijdelijk een
schipbrug dienst. Daarna werd de brug in dezelfde constructie
herbouwd."