"De in 1876 gebouwde spoorbrug over de Koningshaven te Rotterdam had twee vaste bruggen aan weerszijden van een grote draaibrug, die een totale lengte van 56 m had. In de loop van de tijd bleek dat de draaibrug niet meer voldeed aan de eisen van het snel toenemende spoorweg- en scheepvaartverkeer. De wijdte van de beide doorvaartopeningen was te klein en de bewegingstijden waren te lang. Bovendien werd de draaibrug nogal eens aangevaren, het ernstigst op 2 november 1918 door het stooschip kaldenfels, waarbij de koningsspil brak en de draaipijler gekanteld tegen de draagpijler kwam te liggen. Zij werd hersteld maar was zodanig beschadigd dat goed functioneren niet meer mogelijk was. In 1920 werd zij vervangen door een draaibrug die bestemd was voor de brug over de Oude Maas te Dordrecht en die toe in de werkplaats in aanbouw was. Deze deed tot 1927 dienst en ging toen naar Dordrecht.
Bij het onwerpen van de nieuwe beweegbare brug werd gekozen voor een hefbrug. Behalve de grote vereiste doorvaartopening (50m) speelde daarbij mede een rol dat de doorvaarthoogte later, indien nodig, op eenvoudige wijze kon worden vergroot zonder het verkeer te stremmen.
Wat zou de hefhoogte moeten zijn? Er waren toen nog enkele zeilschepen met een vast tuig van bijna 60m hoogte. Het was echter onwaarschijnlijk dat een dergelijk schip, indien het ooit in de Rotterdamse haven zou komen, de behoefte zou hebben de rivier op te varen. Van regeringswege werde beslist dat er onder de geheven brug bij gewoon hoog water minstens een doorvaarthoogte van 45 m moest zijn en dat de heftorens en het bewegingswerk zodanig zouden moeten zijn dat de hefhoogte met 15 m zou kunnen worden vergroot en er dus een doorvaarthoogte van 60 m zou zijn.