De verkeersbrug, die in 1880 de naam Koninginnebrug kreeg, naar
koningin Emma, had aanvankelijk twee vaste bruggen aan weerszijden
van een draaibrug. De bruggen waren laag boven het water gelegd. Bij
de gemiddelde waterstand was de doorvaarthoogte 3,5 m, maar bij de
hoogste bekende waterstand lagen de onderkanten van de bruggen
slechts enkele decimeters boven water. er moest dus veelvuldig
gebruik worden gemaakt van de draaibrug. Daarbij kwam nog dat de
ernaast gelegen spoorbrug hoger lag. Veel schepen konden wel onder
de vaste delen van de spoorbrug passeren, maar slaagden er daarna
niet in recht voor de draaibrug van de Koninginnebrug komen. Daarom
werd reeds in 1878 de noordelijke vaste brug vervangen door een
tweede draaibrug.
De overgebleven vaste brug had een dagwijdte van 36,8 m. Het rijdek
had een breedte van 6,6 m, aanzienlijk smaller dan de Willemsbrug.
Zij was dan ook al spoedig een flessenhals in de verkeersstroom
tussen noord en zuid. De voetpaden, breed 1,5 m, waren uitgebouwd
buiten de hoofdliggers. De totale brugbreedte was 11,6 m tussen de
leuningen.
De hoofdliggers, hart op hart 7,8 m gelegen, hadden een overspanning
van 39,2m. Het waren vakwerkliggers met een recht onderrand en een
paraboolvormige bovenrand, met een uitwendige hoogte in het midden
van 5 m. De parabool liep door tot de brugeinden en was daar niet
afgeknot zoals in Nederland bij vrijwel alle bruggen met een
parabolische bovenrand het geval was. Daarom konden bij de
opleggingen geen eindportalen worden gemaakt die de zijdelings
krachten op de bovenranden van de hoofdliggers naar beneden konden
afvoeren. Men koos daarom voor vrijstaande hoofdliggers, zonder de
koppeling met een bovenverband. Deze keuze werd vermoedelijk
ingegeven door de betrekkelijk kleine overspanning van de brug.
De hoofdliggers hadden 9 velden van 3,65 m en 2 korte eindvelden. Er
waren vallende diagonalen met in het middenveld gekruiste
diagonalen. De bovenranden hadden de T-vorm en waren geconstrueerd
uit platen en hoekijzers. De verticalen moesten de bovenranden
zodanig steunen dat deze niet zijdelings konden uitwijken. Daartoe
waren ze beneden in de dwarsdragers ingeklemd, van onderen breed en
in driehoeksvorm lopend naar de top, met vakwerkvullingen. De
dwarsdragers, hart op hart 3,65 m gelegen, waren geconstrueerd.
Daartussen lagen langsdragers van gewalste balken die het houten
brugdek droegen. Aan de onderzijde was een stabiliteitsverband
aangebracht. Het materiaal van de brugconstructie was smeedijzer
behoudens de dwarsdragers die van Bessemer-staal waren gemaakt.
Aangezien de Koningshaven in de tijd van de bruggenbouw werd
gegraven konden de werkzaamheden aan de Koninginnbrug in den droge
worden uitgevoerd. Het werk begon in 1872, die bovenbouw werd in
1874 aanbesteed en de brug was in 1876 voltooid. De bovenbouw werd
vervaardigd door de Actiengesellschaft für Eisenindustrie und
Brückenbau, vormals J.C.Harkort te Duisburg."