"De bouw van de brug over de Waal bij Nijmegen vond nagenoeg gelijktijdig plaats met de bouw van de brug over de Rijn bij Arnhem en ook hier deden zich problemen voor met het Bessemer-staal.
De dubbelsporige overbrugging bestond uit drie grote bruggen, ieder met een overspanning van 129,4 m boven het zomerbed, en vijf aanbruggen, ieder met een overspanning van 55,8 m boven de aan de rechteroever gelegen uiterwaard.
De hoofdliggers van de grote bruggen waren dubbelwandige vakwerken van de tweede orde met een rechte beëindiging en cirkelvormig gebogen bovenranden. De diagonalen waren uit strippen samengesteld. De op druk belaste verticalen waren verstijfd. De afstand van de verticalen was in de eindvelden 4,1 m. Van het einde naar het midden nam de lengte van de velden toe. In het midden van de brug was de veldlengte 8,3m. De bedoeling van deze ongelijke veldlengten was de helling van de diagonalen zoveel mogelijk gelijk te doen zijn en daarmee de brug een fraaier uiterlijk ge geven.